Hoge Raad doet uitspraak over zzp’ers: Wat betekent dit voor de Wet VBAR?
De recente uitspraak van de Hoge Raad in de zaak Uber heeft belangrijke gevolgen voor de discussie over schijnzelfstandigheid en de Wet VBAR.
De kern van de uitspraak? Er is geen vaste rangorde tussen de verschillende factoren die bepalen of iemand een werknemer of een zelfstandige is. Dit betekent dat ‘ondernemerschap’ als factor niet ondergeschikt is aan andere criteria, zoals inbedding in een organisatie of toezicht. Maar wat betekent dit voor de toekomst van de Wet VBAR?
Gevolgen voor de handhaving door de Belastingdienst
Fiscaal jurist Jacques Raaijmakers ziet in de uitspraak van de Hoge Raad een bevestiging van eerdere rechtspraak, zoals het Deliveroo-arrest. Hij wijst erop dat deze uitspraak de handhaving door de Belastingdienst bemoeilijkt. De Belastingdienst hanteert nu vaak de vuistregel dat als iemand zij-aan-zij werkt, er sprake is van loondienst. De Hoge Raad heeft die aanname nu nadrukkelijk afgewezen. Dit betekent dat de Belastingdienst per geval zorgvuldiger moet toetsen, in plaats van algemene aannames te maken.
Een bijkomende vraag is of de webmodule, waarmee opdrachtgevers kunnen toetsen of een zzp’er echt zelfstandig is, nog houdbaar is. De webmodule werkt met een puntensysteem, maar als er geen rangorde tussen de criteria is, kan dit systeem ter discussie komen te staan.
Moet de Wet VBAR van tafel?
De uitspraak roept ook de vraag op of de Wet VBAR, die de regels rondom schijnzelfstandigheid strenger wil maken, nog wel zinvol is. Raaijmakers is hier duidelijk over. Hij vind dat huidige Wet VBAR niet past bij de uitspraak van de Hoge Raad. Daarnaast was de Raad van State al kritisch op deze wet, omdat die vooral bestaande regels vastlegt zonder echte “visie”, aldus Raaijmakers.
Arbeidsrechtadvocaat Joost van Ladesteijn is eveneens voor afschaffing. Volgens hem brengt deze wet geen extra duidelijkheid en past deze niet binnen de bestaande rechtspraak. Hij hoopt dat de Wet VBAR nu definitief van tafel wordt geveegd. Hij wijst er bovendien op dat de huidige handhavingspraktijk van de Belastingdienst op basis van de uitspraak herzien moet worden.
Niet iedereen is het daarover eens. Tweede Kamerlid Mariëtte Patijn (GL/PvdA) ziet de uitspraak juist als een bevestiging dat een wet als VBAR nodig is. “Als er aan acht criteria wordt voldaan, zoals inbedding en toezicht, is iemand waarschijnlijk werknemer en zal een werkgever dat risico niet willen lopen.”
VVD-Kamerlid Thierry Aartsen is het daar niet mee eens en pleit juist voor een geheel nieuwe wet met heldere criteria. Hij wijst erop dat zzp’ers nu vaak worden geweerd uit opdrachten uit angst voor handhaving. “Uit deze uitspraak van de Hoge Raad blijkt dat je de afweging niet kan maken op basis van een functieomschrijving.”
Goed nieuws voor zzp’ers en interimmers
Cristel van de Ven, voorzitter van zelfstandigenvereniging VZN, is juist verheugd over de uitspraak. Volgens haar bevestigt de Hoge Raad dat zelfstandigen die economisch zelfstandig opereren, niet zomaar als werknemer kunnen worden gezien. “Dit is heel goed nieuws voor alle interimmers en voor allerlei andere zelfstandigen die bij meerdere opdrachtgevers van waarde zijn door piek en ziek op te vangen. Dit betekent ook dat de Belastingdienst bij de aanpak van schijnzelfstandigheid persoonlijk ondernemerschap vanaf de start moet meewegen.”
Wat betekent dit voor de toekomst?
Vakbond FNV, die de zaak tegen Uber had aangespannen, is tevreden over een ander aspect van de uitspraak: vakbonden mogen collectief afdwingen dat cao’s worden nageleefd, ook bij zzp’ers die feitelijk als werknemer werken. Dit kan grote gevolgen hebben voor platformbedrijven als Uber, die zzp’ers als opdrachtnemers zien.
De Belastingdienst en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) bestuderen de uitspraak momenteel en hebben nog geen officiële reactie gegeven. Wat wel duidelijk is: deze uitspraak zet de discussie over schijnzelfstandigheid en de Wet VBAR weer op scherp. Het laatste woord is hier nog niet over gezegd.